Skip to content

Uit: LINDA

Marjolein Assenbroek (58) werkt op het ministerie van Buitenlandse Zaken, is getrouwd en heeft drie volwassen kinderen uit een eerdere relatie. Zes jaar geleden kreeg ze de diagnose mondkanker.

“De kno-arts zei: ‘U hebt een knoeperd van een tumor onder uw tong, u moet maar over uw begrafenis gaan nadenken.’ Gek genoeg was ik opgelucht. Een jaar lang hoorde ik van de huisarts dat mijn klachten vast met de overgang te maken hadden, of dat ik misschien tegen een burn-out aan zat. Ik twijfelde steeds meer aan mezelf. Was oorpijn een symptoom van de overgang? Stelde ik me aan? Op het laatst kon ik niet meer lopen of rechtop staan. Het was de tumor die tegen mijn evenwichtsorgaan drukte. Ik werd meteen opgenomen. Mijn partner en ik zijn nog snel getrouwd, maar ik kan me er niets van herinneren. Ik ben een jaar van de wereld geweest.

Het bleek HPV en dat was mijn redding. HPV is beter te genezen dan mondkanker als gevolg van roken en drinken. Via patiëntenverenigingen weet ik dat er in landen als Amerika niet over gesproken wordt als de kanker HPV-gerelateerd is. Er ligt een taboe op, omdat het door sex komt. Ik voel die schaamte niet. Ik heb maar een paar vaste partners gehad, niks wilds. Waar ik me wel voor schaam, is dat ik mijn dochter niet heb laten vaccineren. Zij zat in de eerste lichting van het programma, maar ik vond het zo vaag om een kind van twaalf te beschermen tegen wisselende seksuele contacten. Had ik me er maar beter in verdiept.

Tijdens de bestralingen en de chemo raakte ik verslaafd aan pijnstillers. Zonder problemen kreeg ik de heftigste middelen mee naar huis. Prima, dacht ik. Lag ik lekker stoned op de bank. Ik kon niet eten, maar ik schijn avonden lang denkbeeldig eten in mijn mond te hebben gestopt. De kinderen vonden het hilarisch. Het afkicken was afschuwelijk. Ik liep de hele dag rondjes om de keukentafel om mijn lijf in bedwang te houden. Als de (jongere) kinderen van mijn man er waren, stopte ik een week met afbouwen. We wilden niet dat ze mij als hysterische bitch zouden zien.

Nu ik beter ben, staat mijn dag pas echt in het teken van eten. Mijn speekselklieren werken niet, mijn tong is halfzijdig verlamd en mijn slokdarm maakt geen peristaltische beweging meer, waardoor voedsel niet vanzelf naar beneden gaat. Ik stik regelmatig bijna in mijn eten. Dat ziet er voor anderen heel naar uit. Zelf weet ik: rustig doorslikken, dan komt het goed. Maar een werklunch sla ik over. En even een croissantje op straat als ik honger heb, kan ook niet. Eten moet ik plannen. Waar en wanneer? Liefst lepel ik alleen op mijn werkkamer een bakje tonijnsalade naar binnen. Vette dingen glijden beter. Smaak heb ik niet meer. Alles smaakt zout, maggi-achtig.

Soms verlang ik zo naar zoet, de smaak van een gevulde koek of chocolade, dat ik mezelf gerust moet stellen. Over een jaar of vijf weet ik niet beter, dan is dit het nieuwe normaal.
Sociaal is er niets veranderd. Ik ga gewoon naar gezellige avondjes met vrienden. Eten doe ik alleen van tevoren, of ik neem een voorgerechtje en prik er wat in. Dan hoor ik mijn kinderen in mijn achterhoofd: ‘Onze moeder is heel goed in doen alsof ze eet.’”

Back To Top